De stad Amsterdam
Over de muur
Katern III pagina 73
Hup Holland, hup!
In de stad Amsterdam, waar de zeelieden lallen
tot hun nachtmerries schallen over oud-Amsterdam.
In de stad Amsterdam, waar de zeelieden, dronken
en als een wimpel zo lam in de dokken gaan ronken.
In de stad Amsterdam, waar de zeeman verzuipt,
vol van bier en van gram, als de morgen ontluikt.
In de stad Amsterdam, waar de zeeman ontwaakt
als de warmte weer blaakt over Damrak en Dam.
In de stad Amsterdam, waar de zeelieden blikken,
zilv'ren haringen pikken bij de staart, uit de hand.
En van de hand in de tand, smijten zij met hun knaken,
want ze zullen hem raken, als een kat in het want.
En ze stinken naar aal in hun grofblauwe truien
en ze stinken naar uien, daarmee doen ze hun maal.
En na dat maal staan ze op, om hun broek dicht te knopen
en dan gaan ze weer lopen en het boert in hun krop.
In de stad Amsterdam, waar de zeelui gaan zwieren
en de meiden versieren, buik aan buik, lekker klam.
En ze draaien hun wals als een wentelende zon,
op de klank, dun en vals, van een accordeon.
En zo rood als een kreeft, happen zij naar wat lucht,
als opeens met een zucht de muziek het begeeft.
En met een air van gewicht, voeren zij dan met spijt
weer hun Mokumse meid, weer terug naar het licht.
In de stad Amsterdam, waar de zeelui gaan zuipen
en maar zuipen en zuipen en dan nog maar eens zuipen.
Zuipen op het geluk van een hoer van de Wallen,
of een Hamburgse hoer, nou ja, van een goed stuk.
Van een slet die zichzelf en haar deugd heeft geschonken,
voor een gulden of elf en dan zijn ze goed dronken.
En met hun wank'le lijven, lozen zij dan hun drank,
pissen zoals ik jank, op de ontrouw der wijven.
In de stad Amsterdam! (3x)